Boek

Dievenland : overleven in de Middeleeuwen

Dievenland : overleven in de Middeleeuwen
×
Dievenland : overleven in de Middeleeuwen Dievenland : overleven in de Middeleeuwen
Boek

Dievenland : overleven in de Middeleeuwen

Nederlands
2025
Volwassenen
Verslag over misdaden in Nederland en België in de late middeleeuwen.
Titel Dievenland : overleven in de Middeleeuwen
Auteur Janna Coomans
Taal Nederlands
Uitgever Amsterdam: De Bezige Bij, 2025
343 p., [8] p. platen : ill.
ISBN 9789403133775

De Standaard

Een blik in de middeleeuwse spiegel
Jonas Roelens - 05 juli 2025

Otto Willemsz gebruikte een met lijm besmeurde stok om munten uit het offerblok te vissen, als waren het eendjes in een kermiskraam. En Johan Schonenberg had in de vijftiende eeuw een succesvolle zwendelpraktijk op poten gezet via brieven waarin hij valse identiteiten aannam om goedgelovige lezers geld af te troggelen. Als was hij het vijftiende-eeuwse equivalent van de Ethiopische prins die maar wat graag zijn immense fortuin met je wil delen als je op zijn mail reageert.

Van munten over een volledige veestapel tot een tinnen lepel: bezittingen groot en klein durfden al eens op onrechtmatige wijze van eigenaar te wisselen tijdens de middeleeuwen. Historica Janna Coomans dook in tot nu toe grotendeels genegeerde juridische bronnen om na te gaan hoe middeleeuwers omgingen met de constante angst om hun bezittingen kwijt te raken. Zo toont ze ook hoe de leefomstandigheden dieven aanzetten tot crimineel gedrag. Via talloze voorbeelden, die vooral uit het Nederlandse Kampen en Deventer komen, ontwikkelt zich een intrigerend patroon binnen de Lage Landen.

De vele getuigenissen, ondervragingen en vonnissen laten Coomans toe om tal van thema's aan te kaarten, van materiële cultuur tot sociale relaties en bestaansonzekerheid. Zo werd geld in het verleden verrassend weinig gestolen en graaiden dieven liever gebruiksvoorwerpen, dieren of kleren mee. Die konden makkelijk hergebruikt of verkocht worden. Geld en vooral juwelen waren statussymbolen, en status was een luxe waar dieven in eerste instantie minder nood aan hadden.

Velen onder hen waren namelijk door armoede gedwongen om te stelen: bedelaars, landlopers en vagebonden duiken veelvuldig op in de bronnen. Al komt dat misschien ook doordat die groep extra gewantrouwd werd binnen de gemeenschap. Wie geen lokaal netwerk had, werd sneller gecriminaliseerd. Opvallend is daarbij het maatschappelijke debat dat gevoerd werd over goeie versus slechte armen, dat doet denken aan het huidige discours over langdurig zieken en langdurig werklozen.

De vele verhalen over gelukte en mislukte diefstallen die Coomans weet op te diepen lezen niet alleen vlot weg, ze bieden ook een intrigerende kijk op de middeleeuwse samenleving. De lijst thema's die je kunt bespreken via de insteek 'middeleeuwse diefstal' is indrukwekkend. Coomans analyseert onder andere wat 'eer' precies inhield in de middeleeuwen, hoe solidariteit tot stand kwam, hoe er gereisd werd, welke seksuele handelingen tot de taboesfeer behoorden, hoe genderverhoudingen de visie op criminaliteit beïnvloedden, welke rol dieren speelden in het dagelijks leven, hoe objecten vervaardigd werden, enzovoort.

Geen Wegwerpmaatschappij

In dat vogelperspectief op de middeleeuwse maatschappij, houdt Coomans telkens een half oog op onze eigen tijd. Regelmatig komen interessante parallellen en verschillen aan bod. Want zelfs toen probeerden gemeenschappen zo veel mogelijk een lik-op-stukbeleid tegen diefstal te voeren. Daarbij greep men naar gruwelijke straffen zoals onthoofding, ophanging, verbanning, brandmerking en andere sancties die wij ons amper nog kunnen inbeelden. Ook bij de diefstal van - in onze ogen - banale objecten zoals een jas of een mes. Dat heeft volgens Coomans niets te maken met het zogenaamde barbaarse of gewelddadige karakter van middeleeuwers, maar wel met hun totaal verschillende omgang met dagelijkse gebruiksvoorwerpen.

In tegenstelling tot onze huidige samenleving was de middeleeuwse leefwereld geen wegwerpmaatschappij. Objecten waren handgemaakt en duurzaam, en daardoor kostbaar op élk vlak. Ze hadden niet alleen een economische waarde, maar vaak ook een grote sociale en symbolische betekenis. Kledij was niet alleen functioneel, maar weerspiegelde evengoed iemands rol in de maatschappij. Het stelen ervan had directe gevolgen voor de economische situatie of het fysieke overleven van het slachtoffer én was daardoor een inbreuk op hun persoonlijke en maatschappelijke identiteit.

Geen wonder dus dat de straffen gruwelijk waren: die moesten dieven afschrikken en middeleeuwers helpen om de maatschappelijke orde te herstellen. Onze gebruiksvoorwerpen vandaag, daarentegen, zijn vaak zo generiek en vervangbaar dat we er veel minder emotioneel aan gehecht blijken.

En zo bevat een boek over middeleeuwse dieven een misschien onverwacht, maar bijzonder pertinent appel: wat betekent het om 'genoeg' te hebben? Wie bepaalt dat? Hoe gaan we om met mensen die buiten het systeem vallen? Otto Willemsz' lijmstok komt zo een stuk dichterbij dan je initieel zou denken. Coomans slaagt erin om gedegen historisch onderzoek wervelend te vertalen naar een breed publiek, en tegelijk ontwikkelt ze een soort historische empathie bij haar lezers.

JANNA COOMANSDievenland. Overleven in de middeleeuwenDe Bezige Bij, 343 blz., € 27,99 (e-boek € 12,99)

NBD Biblion

Dr. J. Kroes
Historicus Janna Coomans werkte een deel van haar dissertatie (2021) om naar dit goed leesbare verhaal over de laat-middeleeuwse dieven in Oost- en Zuid-Nederland. Haar verhaal bestrijkt de periode 1450-1550 en aan de hand van de rechterlijke archieven van Kampen, Deventer en ’s-Hertogenbosch vertelt ze de geschiedenis over rondtrekkende dieven, landlopers, vagabonden enz., die overal in de Nederlanden hun slag sloegen. Zo gaat ze in op de ‘steelbare’ objecten van geld tot vee en kleding, de relatieve armoede van de reizende dieven, hun reputatie, hun relatie met prostituees en de straffen die werden uitgedeeld. Vaak was er de doodstraf, maar relatief meer in de IJsselstreek dan in Brabant. Ook roversbendes komen aan de orde, zoals die van Knyp in en rond Deventer. Bijzonder aan haar goed gedocumenteerde verhaal is de vergelijking met hoe we tegenwoordig tegen criminaliteit aankijken. Het boek is geïllustreerd met (wat vaag afgedrukte) kaarten en prenten in zwart-wit plus een katern kleurenfoto’s. Met noten, archieven, literatuur en illustratieverantwoording.

Trouw

Smeuïge verhalen over middeleeuwse boeven
Elias van der Plicht - 10 mei 2025

Alsof hij op de kermis bij een grijpautomaat stond, zo was Otto Willemsz aan het klungelen bij het offerblok. Op een verlaten uur was hij naar het Heilige Geestkerkhof in Kampen geslopen. En in plaats van dat hij met een hendel de grijparm bediende in de hoop een felgekleurd knuffelbeest te pakken te krijgen, had hij een met lijm besmeurde stok in de hand. Hij stak het ding in de gleuf van de geldkist en hengelde net zo lang tot hij er wat munten uit had gevist.

Otto herhaalde dit kunstje op verschillende plekken. Hij ging ook op expeditie in de Kampense Onze Lieve Vrouwekerk en plunderde op een zondag in juli 1468 de collectebus bij het beeld van een heilige. Een week later ging het mis. De gauwdief werd in de kraag gevat, waarna het Kampener gerecht hem de doodstraf gaf.

De geschiedenis van Otto Willemsz is een van de smeuïge verhalen die Janna Coomans heeft opgetekend in het weelderige Dievenland. Overleven in de middeleeuwen. Minutieus pluisde ze de levens uit van mannen en vrouwen met grijpgrage vingers die ze tegenkwam in de archieven.

De historica schetst een rijk beeld van de daden van kleine en grote middeleeuwse boeven, dankzij excellent spitwerk in vijf, zes eeuwen oude criminele registers, lijsten met rechterlijke uitspraken, en dievenbekentenissen in vondsten met titels als het Boek der verloren zonen.

Een van de bevindingen die Coomans in Dievenland accentueert, is het grote verschil tussen wat hedendaagse misdadigers ontvreemden en wat de dieven van toen zoal roofden. Minder dan een derde van de diefstallen betrof geld. Juwelen en sieraden werden zelden gepikt, schilderijen al helemaal niet. Wat gapten ze dan wel?

Daarvoor kunnen we terug naar Otto Willemsz. Veel vaker dan dat hij toeren met zijn lijmstok uithaalde, richtte hij zich op andere buit. Otto jatte tafellakens, linnengoed, handdoeken, laarzen, tinnen schotels, bestek, metalen kandelaars, mantels en andere kledij.

Bij sommige dieven is de waslijst nog vele malen langer. Dergelijke opsommingen maken gedeeltes van Coomans' boek wat taai. Je zou uit die lange reeksen ook al snel de conclusie kunnen trekken dat het niet helemaal goed ging met mensen als Otto. Was hij een hoarder, een man met een verzameldwang? Of leed hij aan kleptomanie en kon hij de aandrang om te stelen niet weerstaan?

Niets van dat al. Met zijn stok ratste hij uit de offerkisten een stuk of acht 'kromstaarten', een oude munteenheid uit Noord-Nederland. Zet dat af tegen de prijs waarvoor hij zijn gestolen waren van de hand deed: een zwarte jas sleet hij voor 21 kromstaarten, de laarzen brachten er 23 op, voor een handdoek beurde hij 6 kromstaarten. Kortom, het stelen van textiel en gebruiksvoorwerpen was vele malen lucratiever.

Van levensbelang

Sommige voor ons alledaagse gebruiksvoorwerpen hadden in de middeleeuwen een veel grotere waarde. Met massaproductie was men onbekend. Kleding, keukengerei of gereedschap was daardoor niet alleen verhoudingsgewijs duurder om te maken, ook de emotionele waarde die eraan werd toegekend was een stuk groter.

Iemand die over slechts één ketel beschikte, was daar zuinig op. Als een dief ermee vandoor ging, kon het eten niet meer worden bereid. Gestolen werktuig betekende een noodgedwongen werkonderbreking en geen inkomsten. Het maakte dat aan voor ons doodgewone spullen destijds een sterk gevoel van eigenaarschap kleefde. Omdat ze van levensbelang konden zijn.

Coomans vergelijkt de berovingen van weleer met de terroristische aanslagen van vandaag. Ook al is de kans dat het je persoonlijk treft uiterst gering, toch zorgt het voor verwarring, angst en een collectief trauma. Rovers binnen de poorten zorgden voor grote opschudding in de steden en dorpen.

Het verklaart waarom er zware straffen op diefstal stonden. Veelpleger Otto Willemsz had tijdens zijn strooptochten weliswaar niemand verwond of vermoord, zijn lot stond vast nadat hij was ingerekend: voor veel minder bungelden zijn vakbroeders al aan de galg of hakte de beul in op hun hals.

Een onthoofding werd als eervoller gezien dan opknoping, omdat de dode vaak nog enige tijd moest blijven hangen als afschrikwekkend voorbeeld. 'Hem is het zwaard gegund', schreven de rechters soms barmhartig in het vonnis. De implicatie: in feite verdiende de crimineel de galg, maar uit genade was hij onthoofd.

Het beeld dat we hebben van de middeleeuwen is dat er niet veel hoefde te gebeuren voor het opleggen van de doodstraf, maar dat klopt niet. Coomans becijfert dat in een stad als Utrecht tussen 1369 en 1455 slechts 2 procent van alle veroordeelden een lijf- of doodstraf kreeg.

Mannen als Otto Willemsz, die meerdere diefstallen op hun geweten hadden, werden gewoonlijk een kopje kleiner gemaakt. Maar andere vergrijpen - zelfs geweldpleging en doodslag - werden in de regel afgedaan met een geldboete, soms in combinatie met bijvoorbeeld een strafpelgrimage. Dat was geen lichtzinnige straf, want, zoals Coomans stelt: 'Verplicht vakantiedagen opnemen voor een bedevaart naar Rome of Santiago de Compostella was in financieel opzicht nogal een aderlating'.

Iemand die niet eerder met justitie in aanraking was gekomen en goed bekend stond, kon er met een mildere straf van afkomen dan draaideurcriminelen of mensen met een slechte reputatie, zoals landlopers.

Schelmen met kinderen zetten hun kroost in bij het bepleiten van strafvermindering. Veel rechters waren gevoelig voor het argument dat er thuis hongerige jongens en meisjes waren te voeden. Een interessante vaststelling van Coomans is dat zowel vrouwen als mannen deze kaart trokken, en dat de rechter in dit opzicht niet naar het geslacht van de verdachte keek: mannen en vrouwen hadden een gedeelde verantwoordelijkheid voor zorgtaken en het inkomen.

Vrouwen kregen doorgaans wat lagere straffen dan mannen en werden minder vaak veroordeeld. Misdaadhistorici zijn het er niet over eens wat daaraan ten grondslag ligt. Coomans mengt zich in Dievenland niet echt in die discussie, maar noemt wel een reden die vaak wordt gegeven: er was minder belangstelling om vrouwen te vervolgen aangezien ze als een kleinere bedreiging voor de openbare orde werden gezien.

Dievengezin

Dat gold niet voor dievegge Jenneke Eggynck. In 1545 doodde de beul van Deventer haar met het zwaard. Het leven van haar man Reynier eindigde eveneens op het schavot. De twee hadden vaak 'beraadslaagd met elkander hoe zij hun dieverij zouden gaan bedrijven'. Samen met hun dochter Gertke - haar lot is onbekend - stalen ze alles wat los en vast zat.

Met z'n drieën struinden ze 's avonds door de IJsselstad. Een ton met haringen voor het huis van Deventer Hermen Wilstaick was te zwaar om mee te nemen. De meegebrachte bijl bracht uitkomst: het vat ging eraan en zoveel mogelijk vissen werden overgeschept in een bak die ze wel konden dragen.

Het dievengezin forceerde de deur van de woning van Peter Hendricksen, nam een klein bureautje mee, en brak thuis het schrijftafeltje open: in het laatje blonken een stuk of vijftien rijnsguldens, een kleine schat. Aan de brieven die ook in de la zaten, hadden ze niets. 's Nachts schoof Jenneke ze weer keurig onder de deur van Hendricksens huis.

Op andere plekken rausjten ze twee kazen, bouwmaterialen, kannen, kelken, garen, lege flesjes. Het trio kreeg meer dan veertig diefstallen in de schoenen geschoven.

De Eggyncks roofden in familieverband, anderen deden dat juist bij familie - soms uit haat en nijd, soms omdat de vertrouwdheid met elkaar de gelegenheid bood. Zo zette een inwoner van Hattem midden in de nacht een ladder tegen het huis van zijn broer en ging er met een tas vandoor.

Bijkomend voordeel van het stelen van familieleden: bij ontdekking werd je sneller geloofd als je vertelde dat je het gestolene alleen maar even had willen gebruiken en het nadien weer zou hebben teruggebracht. Op die manier werd behoorlijk wat vee 'geleend' van verwanten.

Een zekere Gysman uit Hilvarenbeek kon dat argument niet inbrengen. Zijn moeder en stiefvader moesten het met twee schapen minder stellen nadat zoonlief de beesten had meegenomen en opgegeten. Gysman gooide het daarom over een andere boeg. Hij rechtvaardigde zijn daad door te beweren dat hij 'syn broot suerlyck winnende', oftewel: zijn kostje maar moeilijk bij elkaar kreeg, en uit armoede en hevige honger had gehandeld.

Coomans ziet dat patroon terug bij een aanzienlijk aantal wegens dieverij veroordeelde middeleeuwers. Een kleine tegenslag was voor velen al voldoende om aan de bedelstaf te geraken. Wie geen zin had om zijn hand op te houden, stak daarom zijn arm met lange vingers uit naar wat een ander toebehoorde.

Libris Geschiedenis Prijs (2025) Andere werken met deze bekroning